In dit derde hoofdstuk van de Efezebrief komen we iets bijzonders tegen: Paulus maakt een geheimenis openbaar. Dit geheimenis was niet bekend in de tijd van het Oude Testament. Het was er wel, maar niet echt zichtbaar. Je leest ergens anders dat de profeten uit die tijd probeerden te begrijpen waar de Geest van Christus op doelde bij de woorden die ze moesten spreken, maar dat ze er niet achterkwamen. Hier zien we de ontrafeling van één van deze ‘geheimen’.
Jezus Zelf heeft speciaal aan Paulus die openbaringen gegeven toen Paulus na zijn ontmoeting met Jezus en zijn bekering, drie jaar in Arabië was. Dat is een lange tijd om veel te kunnen leren. En wij mogen het lezen, in 2025, bijna 2000 jaar later! Wauw.
Wat is het geheim?
De Joden hadden van oudsher het exclusieve recht op Gods woord (hun zijn de woorden Gods toevertrouwd, zij hadden de geschriften) en Paulus als farizeeër zag zichzelf als de bewaker ervan. Maar dat alles veranderde radicaal na zijn bekering.
Er is een welhaast ‘revolutionaire’ eenheid gekomen door de dood en opstanding van Jezus! Vóór die tijd kregen de heidenen (als het meezat) een paar kruimels die op de grond waren gevallen. Vergelijk wat Jezus zegt tegen de Kanaänitische (heidense) vrouw dat Hij alleen is gekomen voor het huis Israels. Maar in groot geloof zegt zij dan dat de honden de kruimels opzoeken als de maaltijd afgelopen is. En Jezus honoreert haar geloof.
Het nieuwe wat Paulus geopenbaard heeft gekregen, was dat de woorden van God nu niet meer exclusief voor de Joden waren: ook heidenen hoorden nu bij de groep mensen die Gods woorden mochten en konden ontvangen. Met andere woorden: de grens (de scheidsmuur) tussen Jood en heiden was weggevallen. Geen kruimels meer, maar de hele maaltijd. De Messias is ook gekomen voor heidenen, de Geest is uitgestort ook over de heidenen, die mede erfgenamen zijn, tot hetzelfde lichaam behoren en ‘mede deelgenoten zijn van Zijn belofte in Christus, door het Evangelie’. (vers 6).
Maar wat hield dat dan concreet in? Dat lezen we verder in dit hoofdstuk. We zijn samen één in Christus, niet in de Joodse overleveringen of heidense gebruiken maar in Christus. Er is iets heel nieuws ontstaan, het huisgezin van God, waarin we samen één zijn.
Alles is nieuw geworden! Paulus mag dat als apostel speciaal verkondigen aan de heidenen, wat een verandering voor hem! (Je ziet nog iets van het exclusieve terug in de grote moeite die het kost voor ‘goyim’ om joods te worden, het is heel zwaar qua eisen, alsof men het wil ontmoedigen). Maar als God iemand verandert, dan doet Hij het ook goed, en kiest speciaal de moordenaar van de christenen.
‘Mij, de allerminste van alle heiligen, is deze genade gegeven, om onder de heidenen door het Evangelie de onnaspeurlijke rijkdom van Christus te verkondigen’. (vers 8)
Hebben wij net als Paulus het besef dat het genade is dat wij het evangelie door mogen geven aan de mensen om ons heen? En dat niet alleen, wij zijn een geestelijk volk en de overheden en machten in de lucht zijn hiermee ook ons werkterrein geworden. Na de zondeval waarin de duivel de mensheid heeft meegetrokken, zijn we ten eerste geestelijk bevrijd. Wat is het een krachtig getuigenis, ook naar de geestelijke wereld toe (vers 10)
Wat voel ik mij nietig bij dit alles. En toch had God dit altijd, zelfs voordat de tijd bestond in Zijn gedachten: dat wij door geloof in Christus bij Hem mogen horen, ‘volgens het eeuwige voornemen dat Hij gemaakt heeft in Christus Jezus, onze Heere’.(vers 11)
Geef de moed niet op, zegt Paulus in vers 13 nadat hij al deze diepe en grootse dingen die God voor ons heeft bestemd heeft opgeschreven. In ons aardse leven van alledag staat dit grote plan namelijk niet altijd voorop en kunnen we in beslag genomen worden door alles wat in de wereld gebeurt. Nare berichten, tijdrovende dingen die moeten gebeuren of verleidingen van de duivel om onze gedachten bij Jezus weg te houden.
Zo’n kort zinnetje: geef de moed niet op!, daar lees je zomaar overheen. Maar God kent ons hart, Jezus is mens geworden en kent de verleidingen die het aardse leven met zich meebrengt.
De bemoediging van dit hoofdstuk
Dat alle gelovigen één zijn gemaakt is een grote hulp in dit leven hier: door de band van de liefde, de vrucht van de Geest (zoals ook dat ene kooltje wat andere kooltjes nodig heeft om warm te blijven en warmte af te kunnen geven). Als we geworteld zijn in de liefde, in Jezus Zelf, dan geeft dat die grote meerwaarde. Het gaat de kennis te boven, kennis die Paulus in grote mate bezat, vóór zijn bekering. Alles wordt anders als we Christus leren kennen, en de liefde die Hij is en geeft,
‘opdat u ten volle zou kunnen begrijpen, met alle heiligen, wat de breedte en lengte en diepte en hoogte is, en u de liefde van Christus zou kennen, die de kennis te boven gaat’ (vers 18 en 19)
En mocht je nu nóg niet genoeg moed gevat hebben, Hij is bij machte ‘te doen ver boven alles wat wij bidden of denken, overeenkomstig de kracht die in ons werkzaam is’ (vers 20)
Wat een God hebben wij, die tot ons gekomen is in Christus!
Zullen we samen moed vatten?